#13 Boetes Huisvestingsverordening: MATIGEN, Matigen, matigen....
Boetes Huisvestingsverordening: MATIGEN, Matigen, matigen....
Persoonlijk vind ik de jurisprudentie omtrent matigen van boetes in het kader van de Huisvestingsverordening het meest interessant om te volgen. Zou houd ik de uitspraken hierover al enkele jaren nauwlettend bij en sla ik deze keurig op. Bij het lezen van de rechtsoverwegingen van de uitspraak krijg ik altijd de indruk dat appellant volledig in het gelijk gesteld wordt, op alle punten. Vervolgens volgt dan de conclusie dat de boete gematigd moet worden. Op basis van de rechtsoverwegingen denk ik dan meestal dat de boete tot een minimum gematigd wordt, maar dat is in iedere uitspraak weer een verrassing. De boete wordt de ene keer slechts gematigd met 25%, terwijl het in andere gevallen bij een nagenoeg gelijke overweging met 75% gematigd wordt. Voor termijnoverschrijding (gevallen waarbij de rechtbank langer nodig heeft dan 2 jaar voor een uitspraak) lijkt er inmiddels wel vaste rechtspraak te zijn ontstaan, namelijk 5% bij overschrijding van 6 maanden en 10 procent bij een langere overschrijding van de termijn.
In deze blog geef ik een overzicht van de verzamelde uitspraken met bijbehorende overwegingen en percentages.
Uitspraak |
Overwegingen |
% |
ECLI:NL:RVS:2016:1277 11-05-2016 |
[appellant] had geen andere woning dan de woning aan de [locatie] verhuurd en handelde niet bedrijfsmatig. Niet is gebleken dat [appellant] financieel voordeel heeft gehad van de onderverhuur. Gelet op deze omstandigheden acht de Afdeling de opgelegde boete te hoog en in strijd met het evenredigheidsbeginsel. |
75% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2017:953 05-04-2017 |
Gelet op het ontbreken van informatie bij het "Meldpunt Zoeklicht" over hetgeen het college van de verantwoordelijke eigenaar en/of verhuurder naast een melding in verband met een mogelijke overtreding van de Huisvestingswet verwacht, de achtergrond van het meldpunt en de omstandigheid dat [appellant] de overtreding zelf heeft gemeld, ziet de Afdeling aanleiding de aan [appellant] opgelegde boete met 25% te matigen. |
25% |
|
|
|
ECLI:NL:RBAMS:2017:3215 12-04-2017 |
De rechtbank overweegt echter tot slot dat, nu verweerder heeft gesteld dat de boetes vanwege het tijdsverloop gematigd dienen te worden en de rechtbank ook overigens vaststelt dat de redelijke termijn waarbinnen een geschil moet worden beslecht is overschreden, het beroep op matiging om die reden wel slaagt. In geval van een overschrijding van meer dan zes maanden ligt een vermindering met 10% in de rede. |
10% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2017:3205 22-11-2017 |
De rechtbank heeft de boete zelf voorziend vastgesteld op € 3.000,00, wegens de relatief beperkte rol die [appellant sub 2B] bij de overtreding heeft vervuld. Zo heeft de rechtbank in overweging 1 van haar uitspraak overwogen dat uit verklaringen van eisers is gebleken dat [appellant sub 2A] degene is geweest die de woning op Airbnb heeft gezet, dat hij de huurpenningen ontving op zijn bankrekening en dat hij of zijn echtgenote de woning schoonmaakten en de was deden nadat er toeristen waren geweest. Over [appellant sub 2B] heeft de rechtbank overwogen dat zij degene was die de toeristen de sleutel tot de woning gaf en dat zij ook als contactpersoon optrad. De toeristen konden het mobiele nummer van haar of haar partner bellen als zij vragen hadden. In hetgeen het college heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de matiging van de boete tot € 3.000,00 niet in stand kan blijven… |
75% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2018:2845 29-08-2018 |
Evenals de medepleger in voornoemde uitspraak van 22 november 2017 was de rol van [appellant] relatief beperkt. Hij verstrekte de sleutel tot de woning en fungeerde als contactpersoon. Ook werd hij ingehuurd voor de schoonmaak. Hij was niet verantwoordelijk voor het plaatsen van de advertentie op Airbnb en het onderhouden van contacten met potentiële klanten en het beheren van boekingen via Airbnb. Daarnaast is niet gebleken dat hij de huur inde of ontving. Wegens zijn, weliswaar essentiële, maar relatief beperkte rol in de overtreding, ziet de Afdeling aanleiding om de boete voor [appellant] te matigen tot € 3.000,-. [appellant] heeft de hoogte van zijn inkomen en daarmee zijn draagkracht niet met stukken onderbouwd. Voor verdere matiging vanwege de draagkracht ziet de Afdeling daarom geen aanleiding. |
75% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2018:2429 18-07-2018 |
Dat [appellant sub 2B] bestuurder is van [appellant sub 2A] maakt niet dat zij één economische eenheid zijn met één vermogen. [appellant sub 1], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben niet inzichtelijk gemaakt dat de boete onevenredig is gelet op hun inkomens- en vermogenspositie. Dat [appellant sub 1], naar hij stelt, van de overtreding geen financieel voordeel heeft genoten, vormt geen omstandigheid die tot matiging van de opgelegde boete noopt, reeds omdat deze omstandigheid geen afbreuk doet aan de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding en de met de Huisvestingswet beoogde doelstelling strekt tot een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte en niet tot het voorkomen van financieel voordeel. Dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] een hersteltraject zijn gestart om de overtreding ongedaan te maken is geen bijzondere omstandigheid die tot matiging van de boete dient te leiden. Ook de omstandigheid dat dezelfde overtreding in acht woningen leidt tot acht boetes, acht de Afdeling geen bijzondere omstandigheid die tot matiging van de boete dient te leiden. |
0& |
|
|
|
ECLI:NL:RBAMS:2019:150 08-01-2019 |
De consequenties van de overtreding in deze zaak voor het beschermen van de woonvoorraad en het leefbaar houden van de stad zijn, gelet op het doel van het hoge boetebedrag, veel minder verstrekkend dan de consequenties van overtreding van bijvoorbeeld het 60 dagen vereiste of het niet hebben van hoofdverblijf in de woning. In die gevallen is de kans namelijk groot dat de woning op grotere schaal wordt onttrokken aan de woonvoorraad en er op meer dagen per jaar toeristen in de woning verblijven, wat een grotere impact heeft op de leefbaarheid van de stad en het ongecontroleerd verdwijnen van woonruimten uit de woonruimtevoorraad. Deze overtredingen zijn dus (in het algemeen) ernstiger dan de overtreding die hier aan de orde is. |
60% |
|
|
|
ECLI:NL:RBAMS:2019:1733 06-03-2019 |
Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder voornoemde uitspraak van 6 februari 2019, kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb, die aanleiding geven een boete te matigen. Voor zover [eiser(es) 2] betoogt dat een of meer van deze omstandigheden in dit geval aan de orde zijn, moet hij dat aannemelijk maken. |
0% |
|
|
|
ECLI:NL:RBAMS:2019:5637 31-07-2019
|
De rechtbank is van oordeel dat er in de zaak van eiser - ondanks dat het ging om meer dan vier kamers - geen rechtvaardiging is om de boete op te hogen met een bedrag van € 12.000,-. De rechtbank weegt mee dat eiser vanaf het begin de intentie had om de woning te verhuren aan een woongroep en dit ook heeft gemeld bij de gemeente en Brandweer. Hij heeft in dat kader afspraken gemaakt met de huurders, die zich zouden melden bij de gemeente. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van eiser op de zitting een uitdraai heeft overgelegd van de website van de gemeente, waarin de gemeente aangeeft dat uit een evaluatie van het beleid woningdelen is gebleken dat de regels voor zowel verhuurders als huurder onvoldoende duidelijk waren. Verder weegt de rechtbank mee dat de woning 156 vierkante meter, brandveilig was en dus geschikt voor een woongroep. Ten slotte heeft eiser een omzettingvergunning gekregen, nadat de overtreding is geconstateerd, zodat het inmiddels gaat om een rechtmatige situatie waarbij de leefbaarheid van de stad niet in het gedrang is gekomen. Samenvattend is het verwijt dat eiser gemaakt kan worden dat hij de huurders geen ondertekend meldingsformulier heeft meegegeven, terwijl er verder in dit concrete geval geen gevolgen zijn geweest voor de leefbaarheid en de gemeente zelf heeft erkend dat de regelgeving omtrent het melden van woongroepen destijds onduidelijk was. Gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, vindt de rechtbank een boete van € 6000,- passend. |
66% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2019:3403 09-10-2019 |
De omstandigheden dat [appellanten sub 2] in afwachting waren van de afgifte van een omgevingsvergunning, dat de woning al lange tijd ongebruikt was en dat zij wilden voorkomen dat de woning werd gekraakt zijn geen redenen om de opgelegde boete vanwege woningonttrekking te matigen. Deze omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb. |
0% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2020:2850 02-12-2020 |
appellanten sub 2] hebben de woning in 2018 niet meer dan zestig dagen verhuurd, zij staan met hun kinderen op het adres geregistreerd in de brp en zij wonen daadwerkelijk in de woning. In dit geval is geen sprake van bedrijfsmatig handelen en het ongecontroleerd verdwijnen van woonruimte en is er geen negatief effect op het behoud van de woonruimtevoorraad en de doorstroming op de woningmarkt. Enige impact op de leefbaarheid van de stad heeft zich tijdens het verblijf van een groep toeristen voorgedaan, maar is daarmee beperkt gebleven. [appellanten sub 2] zijn ook niet eerder beboet voor het tijdens vakanties aan toeristen verhuren van hun woning. De uitspraak van de Afdeling van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3990, baat het college niet. Zoals de Afdeling in de eerder genoemde uitspraak van 29 januari 2020 heeft overwogen, kan het college bij het aanwenden van zijn boetebevoegdheid rekening houden met feiten en omstandigheden, zoals deze voorheen waren opgenomen in artikel 3.1.2, vijfde lid, onder a tot en met e, van de Hv. In het licht daarvan en van wat hiervoor onder 8 en 9 is overwogen, kan het college niet langer ieder beroep op matiging afdoen door aan de overtreder tegen te werpen dat het onttrekken van woonruimte al op zichzelf genomen een ernstige overtreding is. |
50% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2021:733 07-04-2021 |
De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de boete te matigen, omdat het college niet heeft onderkend dat de overtreding geen blijvend negatief effect op het behoud van de woonruimtevoorraad en de doorstroming op de woningmarkt heeft veroorzaakt. De Afdeling overweegt hiertoe dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] na het verwijderen van de kookplaat, de woonruimte wel mochten gebruiken voor het exploiteren van de bed & breakfast. Dit wordt bevestigd door het feit dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] inmiddels over de vereiste vergunning beschikken voor het exploiteren van de bed & breakfast. De Afdeling is daarom van oordeel dat sprake is van een mindere ernst van de overtreding. |
50% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2021:1162 02-06-2021 |
De Afdeling ziet als een verzachtende omstandigheid dat, zoals [appellant A] en [appellant B] onweersproken hebben aangevoerd, [appellant B] in Amsterdam als schoonmaakster werkte en heeft geprobeerd haar hoofdverblijf in Amsterdam te vestigen door zich in de brp op het adres van de woning in te schrijven, maar die inschrijving door de gemeente is geweigerd. Tijdens een langdurig verblijf in haar geboorteland Chili is de eerder aan [appellant B] verleende Nederlandse verblijfsvergunning verlopen. Zij heeft na haar terugkeer in Nederland opnieuw een verblijfsvergunning aangevraagd. Het aan haar verstrekte visum bleek niet lang genoeg geldig te zijn voor inschrijving in de brp. Omdat [appellant A] en hun kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben, had [appellant B] niet voorzien dat zich problemen zouden voordoen bij haar inschrijving in de brp en dat zij met het oog daarop in Chili de verblijfsvergunning al had moeten aanvragen. Het college heeft onvoldoende rekening gehouden met deze situatie waarin [appellant A] en [appellant B] na de remigratie terecht zijn gekomen. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat niet is gebleken dat de toeristische verhuur van de woning een bedrijfsmatig karakter had of het maximum aantal dagen overschreed dat volgens artikel 3.1.2, vijfde lid, onder b, van de Hv een woning voor vakantieverhuur mocht worden aangeboden. |
25% |
|
|
|
ECLI:NL:RBAMS:2021:5755 07-10-2021 |
Uit uitspraken van de Afdeling volgt dat de redelijke termijn wordt overschreden, als de duur van de totale procedure onredelijk lang is. De Afdeling neemt aan dat de redelijke termijn in een boetezaak wordt overschreden, als de rechtbank niet binnen twee jaar uitspraak doet in de boetezaak, behalve als er bijzondere omstandigheden zijn. De termijn van twee jaar begint te lopen op het moment dat verweerder een handeling heeft verricht waaraan eiser de verwachting kan ontlenen dat hij een boete zal krijgen. Als de redelijke termijn met minder dan zes maanden wordt overschreden, wordt de boete verminderd met 5% met een maximum van € 2.500,-. Als de redelijke termijn met meer dan zes maanden wordt overschreden, wordt de boete verminderd met 10% met een maximum van € 2.500,-. |
5% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2022:958 30-03-2022 |
Zoals omschreven onder 7.5 bevat het dossier, afgezet tegen de toelichting van [appellante], niet voldoende aanknopingspunten dat er desondanks toch sprake was van illegale hotelmatige verhuur van de appartementen aan toeristen. De enkele stelling van het college dat het onaannemelijk is dat de woningen jarenlang hebben leeggestaan en deze daarom waarschijnlijk wel verhuurd zullen zijn geweest, al dan niet aan toeristen, is onvoldoende om aan [appellante] tegen te werpen dat sprake is geweest van bedrijfsmatige verhuur. Bij het beoordelen van de evenredigheid van de boete schiet het enkel ongemotiveerd tegenspreken van het gemotiveerde verweer van [appellante] tekort. Daarnaast kan uit het dossier niet worden afgeleid dat de leefbaarheid van de stad of de buurt door het gebruik van het pand op enigerlei wijze is aangetast. |
25% |
|
|
|
ECLI:NL:RBROT:2022:5202 29-06-2022 |
Eisers hebben gesteld dat zij [naam] meerdere malen hebben gewezen op de verplichting een huisvestingsvergunning aan te vragen. Deze stelling vindt steun in de overgelegde verklaring van [naam] zelf. Verder acht de rechtbank met name van belang dat [naam] ten tijde van de inspectie op 20 januari 2022 al een afspraak bij de gemeente had gemaakt om op 22 januari 2020 een huisvestingsvergunning aan te vragen. De rechtbank acht het, gelet hierop, aannemelijk dat eisers de intentie hadden aan de regels te voldoen. Verder is de vergunning kort na de aanvraag daadwerkelijk verleend, zodat het niet voor de hand ligt dat in dit geval aan de belangen die met het vergunningstelsel worden gediend, afbreuk is gedaan. |
50% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2022:1904 06-07-2022 |
Er is geen sprake van bedrijfsmatig handelen. De omvorming tot twee woningen heeft geen negatief effect op het behoud van de woonruimtevoorraad en de leefbaarheid veroorzaakt. Dit zijn bijzondere omstandigheden die maken dat in dit geval een boete van € 18.000,00 niet in redelijke verhouding staat tot het enkele feit dat [appellant] niet op tijd de benodigde vergunning heeft aangevraagd. Het college had in deze bijzondere omstandigheden aanleiding moeten zien de boete te matigen. |
50% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2022:2634 07-09-2022 |
Omdat [appellante] de woning minder dan 60 dagen heeft verhuurd en omdat het college er bij de bepaling van de boete ten onrechte van is uitgegaan dat [appellante] de woning heeft verhuurd aan meer dan vier toeristen, ziet de Afdeling aanleiding om de boete met 10% te matigen. |
10% |
|
|
|
ECLI:NL:RBAMS:2022:6651 16-11-2022 |
In deze zaak heeft het college op 26 juni 2019 het voornemen tot boeteoplegging geuit. Op die datum is de termijn gaan lopen. Dit betekent dat op het moment van de uitspraak in deze zaak de tweejaarstermijn met meer dan twaalf maanden is overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de boete met het gevraagde bedrag van € 1.000,- te matigen. |
5% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2023:189 18-01-2023 |
De boete is opgelegd naar aanleiding van een adrescontrole, zonder meldingen van overlast. Tegelijk met het voornemen om een boete op te leggen, heeft het college [appellante] in de gelegenheid gesteld om de situatie te legaliseren en een vergunning voor woningonttrekking aan te vragen. [appellante] heeft vervolgens binnen enkele weken een omzettingsvergunning aangevraagd. De omzettingsvergunning is op 4 februari 2019 verleend zonder dat de situatie in de woning was veranderd. In dat besluit heeft het college vermeld dat de omzetting van de woning van [appellante] de schaarste op de woningmarkt terugdringt omdat de omzetting leidt tot een groter woningaanbod. De omzetting naar onzelfstandige woonruimtes heeft dus geen negatief effect gehad op het behoud van de woonruimtevoorraad of de leefbaarheid. Daarnaast heeft het college niet betwist dat [appellante], voordat zij tot omzetting van de woonruimte overging, heeft onderzocht welke mogelijkheden de regelgeving bood voor het verhuren van de woning of delen ervan. Daarvoor heeft zij onder meer de gemeentelijke website geraadpleegd. Deze website kon gemakkelijk tot verwarring leiden, onder meer omdat op de pagina over het verhuren van een woning niet werd verwezen naar de pagina over woningdelen. Hoewel het college terecht stelt dat het van belang is dat een omzettingsvergunning voorafgaand aan de omzetting wordt aangevraagd, zodat het college de gevolgen voor de woonruimtevoorraad en de leefbaarheid van tevoren kan toetsen, zijn er gelet op het voorgaande bijzondere omstandigheden die maken dat een boete van € 6.000,00 hier niet passend is. De Afdeling ziet aanleiding de aan [appellante] opgelegde boete met 50% te matigen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1904, onder 5.2). |
50% |
|
|
|
ECLI:NL:RBAMS:2023:996 23-01-2023 |
De rechtbank ziet in het onderhavige geval aanleiding om tot matiging van de boete over te gaan. De reden hiervoor is erin gelegen, dat [eiseres] en [naam bedrijf 1] al voor de constatering van de overtreding door verweerder actie hebben ondernomen om tot een beëindiging van de overtreding te komen. Gebleken is dat zij er, nadat [naam bedrijf 1] de woning had aangekocht, weliswaar voor hebben gekozen de situatie nog even te laten bestaan, maar tevens hebben getracht de situatie met de huidige bewoners van de woning uit te laten faseren. [eiseres] heeft op het moment dat een van hen ( [naam bewoner] ) liet weten te gaan verhuizen, laten weten (bij mail van 1 maart 2019) dat er geen nieuwe bewoner mocht worden gezocht voor in de woning. Ook zijn de overige huurders daarna via Whatsapp gevraagd of er inderdaad slechts drie personen in de woning woonden. De rechtbank neemt aan dat zij daarmee daadwerkelijk een begin hebben willen maken om de bestaande situatie in overeenstemming te brengen met de voorschriften van verweerder. De rechtbank vindt een en ander onvoldoende om geen verwijtbaarheid van de kant van [eiseres] aan te nemen en de boete verder teniet te doen, maar zal de boete om deze reden wel matigen tot een bedrag van € 10.000,-. |
17%
+
8% |
|
|
|
ECLI:NL:RBAMS:2023:2506 27-03-2023 |
Verweerder is bij het bepalen van de hoogte van de opgelegde boete ten onrechte uitgegaan van de gedachte dat sprake is van meerdere leefbaarheidsovertredingen, omdat meerdere inhoudelijke voorschriften uit de Hv ten aanzien van een B&B zouden zijn overtreden. De toeristische verhuur voldeed immers volledig aan de definitie van vakantieverhuur, ten tijde van de overtreding verwoord in artikel 1 onder ee van de Hv. Daarbij was sprake van overtreding van een uitsluitend administratief voorschrift: de vakantieverhuur was niet bij verweerder gemeld. Van een inhoudelijke (leefbaarheids)overtreding, bijvoorbeeld van het toegestane aantal nachten vakantieverhuur per jaar, is echter niet gebleken. Eisers hadden dus volledig aan de regelgeving kunnen voldoen door de vakantieverhuur tevoren bij verweerder te melden. Verweerder had daar in zijn overwegingen met betrekking tot de ernst van de overtreding rekening mee moeten houden. Verweerder heeft inmiddels een nieuw boetebeleid ingesteld met betrekking tot boetes van administratieve overtredingen van na 1 oktober 2021 waarbij een boete van € 3.000,- wordt opgelegd. De Beleidsregel matiging bestuurlijke boete Huisvestingsverordening en Leegstandverordening (matigingsbeleid) is gepubliceerd op 10 januari 2023 en op 11 januari 2023 in werking getreden. Daarin is proportionaliteitsbeleid opgenomen voor eerste administratieve boetes voor vakantieverhuur. Ook boetes van overtredingen van vóór 1 oktober 2021 waarin nog een procedure loopt worden uit coulance verlaagd tot € 3.000,-. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en bij het bepalen van de op te leggen boete aansluiten bij dit matigingsbeleid. |
85% |
|
|
|
ECLI:NL:RVS:2024:148 17-01-2024 |
Desalniettemin heeft zij aanleiding gezien de opgelegde boete te matigen, omdat de redelijke termijn met meer dan zes maanden is overschreden. |
10% |
Door Martijn van der Hulst