#14 De Rotterdamwet, schadelijk of niet?

In een kamerbrief van 7 december 2023 heeft minister Hugo de Jonge zijn zorgen geuit over de leefbaarheid en veiligheid in kwetsbare stedelijke gebieden. Daarom wil de minister gemeenten meer mogelijkheden geven om deze problematiek op te kunnen lossen.

Echter, de manier waarop de minister dit probleem wil aanpakken is omstreden. Ondanks de kritiek op de wet maar vooral op de voorstellen tot uitbreiding van de wet, passen steeds meer gemeenten, naast Rotterdam, hem toe. Ook Tilburg, Schiedam, Den Bosch, Vlaardingen en Zaanstad maken gebruiken van de wet. Al blijft Rotterdam met inmiddels veertien wijken waar de wet wordt toegepast wel de koploper.

Wat is het plan?

De minister wil de ‘Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek’ uitbreiden. Deze wet, ook wel de ‘Rotterdamwet’ genoemd vanwege het feit dat Rotterdam de eerste gemeente was waar de wet werd toegepast, heeft als doel om de leefbaarheid in kwetsbare gebieden te verbeteren. Het plan voorziet in extra mogelijkheden om bepaalde groepen woningzoekenden uit kwetsbare gebieden te weren. De minister stelt dat de wet eraan bijdraagt dat maatschappelijke problemen niet blijven neerslaan in een beperkt aantal kwetsbare wijken en dat wordt tegengegaan dat bewoners in deze wijken op grote achterstand staan ten opzichte van bewoners in andere wijken.

De eerste inhoudelijke wijziging die de minister voor ogen heeft, betreft het vervallen van het zes-jarencriterium zoals neergelegd in artikel 8 van de Rotterdamwet.

Artikel 8, lid 1, van de Rotterdamwet luidt vooralsnog als volgt:

‘’De gemeenteraad kan, indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van grootstedelijke problematiek in de gemeente en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, in de huisvestingsverordening bepalen dat woningzoekenden die minder dan zes jaar voorafgaand aan de aanvraag van een huisvestingsvergunning onafgebroken ingezetene zijn van de regio waarin de gemeente is gelegen, slechts voor een huisvestingsvergunning voor het in gebruik nemen van in die verordening aangewezen categorieën van woonruimte in aanmerking komen indien zij beschikken over:

  1. een inkomen op grond van het in dienstbetrekking verrichten van arbeid;
  2. een inkomen uit zelfstandig beroep of bedrijf;
  3. een inkomen op grond van een regeling voor vrijwillig vervroegd uittreden;
  4. een ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet;
  5. een ouderdoms- of nabestaandenpensioen als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, of
  6. een aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000.’’

Op dit moment kunnen woningzoekenden die minder dan zes jaar in de regio wonen en geen inkomen hebben , geweerd worden uit kwetsbare gebieden doordat aan hen geen huisvestingsvergunning wordt verleend. De minister wil nu dat woningzoekenden zonder inkomen die langer dan zes jaar in de regio wonen, ook geweerd kunnen worden uit kwetsbare gebieden.

De minister ziet dit als een wijziging met positieve effecten, omdat voor een aangewezen kwetsbare buurt nu gelijke toegangscriteria gelden voor zowel nieuwkomers als voor mensen die langer in de regio wonen. Daarbij verwacht de minister dat met het vervallen van het zes-jarencriterium gemeenten effectiever gemengde wijken kunnen nastreven.

De tweede inhoudelijke wijziging ziet op de uitbreidingsmogelijkheden die gemeenten krijgen wat betreft het screenen van woningzoekenden. De screening zal niet enkel worden gedaan door middel van een onderzoek op basis van politiegegevens of door middel van het opvragen van een VOG, maar er kunnen ook andere informatiebronnen worden ingezet. Gedacht moet worden aan signalen of meldingen van overlast en/of criminaliteit die bij de gemeente zelf bekend zijn.

De minister stelt voor dat de burgemeester in zijn gehele afweging ook bestuursrechtelijke sancties moet kunnen meewegen bij de beoordeling, indien de gemeenteraad dit in de huisvestingsverordening heeft bepaald. De aanvullende bronnen dienen wel verifieerbaar, transparant en objectief te zijn.

De derde inhoudelijke wijziging betreft de mogelijkheid om het aantal ‘gedragingen’ op basis waarvan een woningzoekende geweigerd kan worden uit te breiden met gedragingen die verband houden met ondermijnende criminaliteit, maar ook met gedragingen zoals bedreiging en intimidatie van professionals (zoals professionele hulpverleners).

De minister is een voorstander van uitbreiding van de lijst met gedragingen omdat de overheid met betrekking tot verschijningsvormen van ondermijnende criminaliteit stevig weerwerk moet kunnen bieden.

Hoe luidt de kritiek?

Hoogleraren Hans Koster en Jos van Ommeren van de Vrije Universiteit hebben onderzoek gedaan naar mogelijke stigmavorming door de Rotterdamwet. Wat blijkt? De Rotterdamwet werkt stigmatiserend. Het leidt niet tot een andere demografische samenstelling van buurten. Tegelijkertijd dalen de woningprijzen in die gebieden met 3 tot 5 procent ten opzichte van vergelijkbare wijken waar de Rotterdamwet niet geldt. De leefbaarheid verbetert niet en het gemiddelde inkomen van wijkbewoners verandert niet of nauwelijks. Het aantal werkloze wijkbewoners neemt wel af maar dat komt vooral doordat de werkloze woningzoekenden worden geweerd uit de desbetreffende wijken.[1]

Andere kritiek is dat uitbreiding van de wet disproportioneel zal zijn. Mensen met een laag inkomen of werklozen die in slechte woningen wonen, zijn niet geholpen als je andere lage inkomens weert, zo luidt de kritiek.

Maar de kritiek gaat nog verder. Niet enkel de proportionaliteit mist, de Rotterdamwet zou ook ingaan tegen verschillende mensenrechten. De wet beperkt immers de vrijheid van vestiging en het recht op wonen. Bovendien is de wet direct discriminerend op basis van inkomen. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme bepleitte dat de wet tevens indirect discriminerend werkt op basis van afkomst.[2]

In 2015 lag er een ander wetsvoorstel tot wijziging van de Rotterdamwet. Die wijziging bood gemeenten de mogelijkheid woningzoekenden met een crimineel of overlastgevend verleden te weren. De Raad van State constateerde dat de noodzaak van het wetsvoorstel onvoldoende was aangetoond. Gegevens over de aard, omvang en ernst van het probleem ontbraken. Tevens concludeerde de Afdeling dat de proportionaliteit en effectiviteit niet overtuigend waren aangetoond.[3]

Waarom wil Hugo de Jonge de wet, ondanks alle kritiek, alsmaar uitbreiden?

De minister is er klaarblijkelijk van overtuigd dat de wet, alsmede de verbreding van de wet, bijdraagt aan de leefbaarheid en veiligheid in kwetsbare stedelijke gebieden. Hij wil zelfs dat de wet ook toepasbaar wordt buiten de stedelijke gebieden. Of het wetsvoorstel van 7 december 2023 uiteindelijk zal worden aangenomen is maar de vraag. De toenemende kritiek zorgt in ieder geval niet voor een groot draagvlak voor uitbreiding van de wet. De verwachting dat de Raad van State opnieuw kritiek zal hebben op uitbreiding van de wet lijkt tevens niet mee te helpen aan het creëren van draagvlak.

Door Noa Visser


[1] Blz 324, ‘Neighbourhood stigma and place-based policies’ – H. Koster & J. van Ommeren

[2] Blz 3, ‘Aanbiedingsbrief Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme’ – R. Baldewsingh

[3] Kamerstukken II 2015/2016, 34 314, nr. 4