#19 Ondanks functioneel overtrederschap géén bestuurlijke boete
Ondanks functioneel overtrederschap géén bestuurlijke boete
Op 27 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich opnieuw gebogen over een zaak waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd aan een functioneel overtreder[1]. Bijzonder aan deze uitspraak is dat, ondanks het feit dat appellant kan worden aangemerkt als functioneel overtreder, hij de bestuurlijke boete niet hoeft te betalen. Hoe zit dat?
Feiten en omstandigheden
Een inspecteur van de gemeente Den Haag heeft op 21 april 2020 geconstateerd dat een woning in Den Haag in gebruik is geweest om bedrijfsmatig hennep te kweken. Hier is een inspectierapport van opgemaakt. Appellant verklaart in het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van een verhoor met een politieagent, dat hij sinds 2019 al niet meer in de woning woont. Hij heeft de woning namelijk begin 2020 onderverhuurd aan persoon X en vervolgens heeft hij de woning onderverhuurd aan een vriend van persoon X. Voor de huur ontving hij 700,00 euro per maand contant.
Bezwaar
In de beslissing op bezwaar legt het college een bestuurlijke boete van 10.000,00 euro op. Volgens het college is de woning in strijd met artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 onttrokken geweest aan de bestemming tot bewoning door de geconstateerde hennepkwekerij. Het college licht toe dat er geen concrete en verifieerbare gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat er sprake was van onderhuur. Er is derhalve niet vast te komen staat dat de overtreding is gepleegd door derden.
Beroep
Bij de rechtbank betoogt appellant dat er geen sprake is van een overtreding omdat volgens hem de woonruimte niet is onttrokken aan de bestemming tot bewoning. De woning is enkel tijdelijk niet gebruikt voor bewoning. Daarbij zijn de faciliteiten zoals de badkamer en het toilet nog intact. Dit betoog slaagt niet.
Ten tweede betoogt appellant dat hij ten onrechte is aangemerkt als overtreder. Hij wist niet dat de woning voor iets anders dan bewoning werd gebruikt en hij wist dus ook niet dat er hennep in de woning werd gekweekt. Daarbij verwijst appellant naar het feit dat de strafzaak tegen hem vanwege onvoldoende bewijs is geseponeerd. Ook dit betoog slaagt niet.
Hoger beroep
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is voor de vraag of appellant als functionele pleger van de overtreding kan worden aangemerkt aangesloten bij de strafrechtelijke criteria voor functioneel daderschap. Voor zover het gaat om natuurlijke personen, is dat een (verboden) gedraging in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend indien deze erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en indien zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de verdachte werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Het bestuursorgaan moet bewijzen dat aan de criteria voor functioneel daderschap is voldaan.
De Afdeling oordeelt dat het college heeft aangetoond dat appellant kon beschikken over de overtreding en dat hij deze ook heeft aanvaard. Appellant heeft zelf de woning aan een ander in gebruik gegeven door deze onder te verhuren. In zoverre kon hij dus beschikken over of de woning al dan niet aan de bestemming tot bewoning zou worden onttrokken.
Voorts heeft het college aangetoond dat appellant de verboden gedraging heeft aanvaard. Hij heeft geen concrete en verifieerbare gegevens overlegd over de gestelde onderverhuur. Appellant heeft niet de zorg betracht die in redelijkheid van hem kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de onttrekking van de woning aan de bestemming tot bewoning, zoals bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet. Dat de strafzaak is geseponeerd, doet hier volgens de Afdeling niets aan af.
Resulteert dit dan in een bestuurlijke boete van 10.000,00 euro? Nee, zo bepaalt de Afdeling. Appellant heeft namelijk terecht betoogd dat de boete van 10.000,00 euro disproportioneel hoog is. Daarmee heeft het college in strijd met artikel 5:46, lid 3 van de Awb gehandeld.
Artikel 5:46, lid 3, Awb bepaalt dat indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
De Afdeling overweegt dat appellant met stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij de kosten van het herstel van de woning en de energiekosten die samenhangen met de geconstateerde hennepkwekerij ter hoogte van ongeveer 20.000,00 euro moet vergoeden. Appellant heeft daardoor al een aanzienlijk financieel nadeel geleden. Daarnaast heeft appellant aannemelijk gemaakt dat hij is aangewezen op een Wajong-uitkering. Appellant heeft een beperkt cognitief vermogen en ten tijde van de onderhuur kampte hij met relationele, financiële, psychische problemen en een verslaving. Hier komt bij dat niet aannemelijk is geworden dat appellant heeft geprofiteerd van de hennepkwekerij. De Afdeling acht het daarom passend en geboden dat aan appellant geen boete wordt opgelegd.
Ondanks dat er sprake is van functioneel overtrederschap, verklaart de Afdeling het beroep in dit geval gegrond omdat het besluit van het college in strijd is met artikel 5:46, derde lid, Awb. De Afdeling laat dus ruimte voor matiging van bestuurlijke boetes, indien deze gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak disproportioneel zijn. Men doet er dus goed aan om bijzondere omstandigheden te benoemen, als die er zijn, die goed te onderbouwen en vervolgens te bepleiten dat de vastgestelde bestuurlijke boete disproportioneel hoog is. Dat er sprake is van functioneel overtrederschap, hoeft dus niets af te doen aan de mogelijkheid tot matiging (en in dit geval tot het niet opleggen) van de bestuurlijke boete.
Door Noa Visser
[1] ECLI:NL:RVS:2024:1266.